Dit artikel van © Bas Quaedvlieg dat in De Limburger van 17 oktober te lezen was, willen we onze lezers niet onthouden
Va doe bis noe organiseert reeks bijeenkomsten in kader van Heerlens Carnavalsmuseum.
Heerlen
Het had er, naast het Romeins Museum en het Mijnmuseum natuurlijk al lang moeten zijn in Heerlen: het carnavalsmuseum. Binnenkort is het zover, dankzij het illustere gezelschap D’r Heëlesj Vasteloavend, Va Doe Bis Noe. Er vinden inzamelingsbijeenkomsten plaats. Zelfs sjengen zijn welkom.
Va Doe Bis Noe dan? Van toen tot nu? Bingo. De verslaggever mag door naar de volgende ronde. Marcel Put en meerdere mannen, gestimuleerd door carnavalsmuziek op de achtergrond, zijn in het pop-up pand in de Honigmannstraat in Heerlen volop bezig met de voorbereidingen voor de inzamelingsactie. De historicus is gehuld in een zwart T-shirt met de tekst ‘Ouwe Leem’. Zo luidde zijn bijnaam toen hij nog docent was aan het Bernardinus College. Het betekent zoiets als: stelt niets voor. Wat volgens hem wel wat voorstelt is de carnavalsgeschiedenis van Heerlen. Die is amper vastgelegd voor het nageslacht. „Het is net als met gezondheid”, stelt Put. „Je mist het pas als er het er niet meer is.”
Zedeloos
Waarom nu pas dat museum? Het carnaval in Heerlen kwam pas in de jaren na de oorlog op gang. Voor die tijd was het verboden. Het stadsbestuur was bang dat het straatcarnaval, met gemaskerde deelnemers, voor onrust zou zorgen. En ook vond men het tamelijk zedeloos dat mannen zich als vrouwen verkleedden. In 1947 ging het hek van de dam en werd de Winkbülle opgericht, die twee jaar later hun eerste optocht hielden. De grote Stadssleutel werd geïntroduceerd. Er kwamen revues. En de Blauwe Sjuut ging rijden. Legendarisch was het carnaval in 1954, toen burgemeester Van Grunsven besloot met vakantie te gaan in de carnavalstijd. De stadssleutel werd daarop overhandigd aan de zogeheten stedemaagd. Deze vrouw van inmiddels in de tachtig krijgt ook een ereplaats in het museum.

Foto afkomstig uit De Limburger van 17 oktober 2025
Inclusief
Het Heerlense carnaval werd groter en groter. De carnavalsoptocht van nu is nog steeds de grootste van Nederland. Het carnaval in Heerlen is ook inclusief, geeft Put aan: deelnemers komen uit alle delen van Limburg. En wie geen dialect spreekt, zoals de verslaggever, is ook van harte welkom.
Een rijke geschiedenis dus, die echter dreigt verloren te gaan, denkt Put. Hij wijst op de vergrijzing. „Straks is er niemand meer, die herinneringen heeft aan die tijd.” Tijd voor een Heerlens Museum. „Daar kun je de carnavalsgeschiedenis van Heerlen tonen. Maar ook herinneringen aan bekende schrijvers, architecten en sporters.”
Bruikleen
Het museum moet gevuld gaan worden door de Heerlenaren zelf. Bedoeling is dat iedereen die thuis oude carnavalsspullen heeft liggen, die enige historische waarde hebben, die naar het pand aan de Honigmannstraat komt brengen. Daar wordt bekeken of de spullen, die in bruikleen worden genomen, een plekje verdienen in het museum. Daarbij wordt gedacht aan foto’s, medailles, programmaboekjes, prinsenmutsen, oorkondes, vlaggetjes, bellenbomen, maskers, uniformen en vaandels. Er is nog geen plek voor en behoefte aan complete carnavalswagens. Maar over onderdelen daarvan valt te praten, zegt Put.
Ook wordt gedacht aan het verzamelen van verhalen: mooie, ontroerende, tragische, komische en sterke verhalen. Tijdens de inzamelingsweekenden kunnen afspraken worden gemaakt over het eventuele opnemen van deze verhalen. Als de Schelmentoren in het centrum is gerestaureerd, zal daar, zo is het plan, een fysieke expositie komen. Vooralsnog blijft het bij een digitaal museum. De inzameling daarvoor vindt plaats in twee weekenden. Dit weekend en het weekend daarop vindt vanaf 12.11 uur een sjiengderassaboem plaats in het pop-uppand. Er is muziek en ook enkele prinsen zullen acte de présence geven.
Sjengen
Enkele aanwinsten heeft het Vasteloaves Museum al in de pocket. Het prinsenpak van de voormalige Prins van Eikenderveld. En een notulenboek, scepter met narrenkap en prinsenmuts, afkomstig van de MCM, de Maastrichtse Club Mijnstreek. Die werd opgericht door de ondernemersfamilie Maurer, die in de jaren dertig Maastricht verruilde voor Heerlen, omdat daar nog wel geld te verdienen was. Wablief? Sjengenspul? Een vorm van compensatie, legt Put uit. Tijdens de allereerste tocht van de Blauwe Sjuut werd één plaats bewust overgeslagen: Maastricht.