De Heerlense Armenraad door Koos Linders

Anita Quaedackers

Anita Quaedackers

Anita is leraar Nederlands en cultuurwetenschapper en heeft ervaring als docent, onderzoeker, publicist en redacteur. Sinds meer dan tien jaar actief als werkgroep- en bestuurslid bij Het Land van Herle en als (eind)redacteur van MijnStreek .

Op maandag 10 oktober, op de maandelijkse vergadering van de werkgroep van het Land van Herle, verzorgde werkgroeplid Koos Linders een lezing over een weinig bekend onderwerp: de Heerlense Armenraad. Deze raad hield zich bezig met het coördineren van de hulpverlening aan armen en hulpbehoevenden in deze regio.

Armenzorg in Nederland

In de 19e eeuw en in de eeuwen daarvoor was de hulpverlening aan behoeftigen vooral een aangelegenheid van kerken en particulieren. In eerste instantie nog niet eens bedoeld om mensen te helpen maar voornamelijk bedoeld voor het eigen zielenheil  –  het spreekwoordelijke plekje in de hemel – . Het was de opsteller van de eerste Nederlandse Grondwet, de liberaal Thorbecke, die stelde dat ‘een beschaafde staat verpligt was om voor zijn armen te zorgen’. In 1854 nam men hiertoe de Wet op het Armbestuur aan. Desondanks meende toenmalig premier Floris van Hall dat  de uitoefening van liefdadigheid moest worden overgelaten aan de kerken. De overheid zou pas mogen ingrijpen als ‘de arme van geen enkele andere zijde geholpen werd’.

Een van de verenigingen actief op dit gebied was de RK Vincentiusvereniging landelijk opereerde en nog steeds bestaat. Zij verstrekten onder meer voedsel, kleding en brandstof aan wie dit nodig had. In Heerlen richtte notabelen in 1861 een Vincentiusvereniging op. Deze hulp verstrekte de vereniging overigens alleen aan katholieken die zich netjes aan de (RK)regels hielden.

Armenzorg in vroeger jaren

In 1912 werd een herziening  van de oorspronkelijke wet uit 1854 ingevoerd. De Armenwet van 1912 verplichtte alle Nederlandse gemeentes om een ‘Armenraad’ in te stellen. De Heerlense Raad had een regionale functie en coördineerde armenzorg voor de hele Oostelijke Mijnstreek. De Armenraad bood zelf geen  (financiële) hulp maar had een coördinerende en adviserende functie. Zij keken welke hulpvraag bij welke aangesloten instantie in behandeling genomen kon worden. Overigens was de verstrekte hulp geen recht maar een gunst. De instanties beslisten zelf wie zij wel en wie zij niet hielpen. Er was geen beroep mogelijk bij een eventuele afwijzing.

De Heerlense Armenraad

In de Heerlense Armenraad hadden naast de Vincentiusvereniging en de Weldadigheidsvereniging St. Elisabeth, die vooral gericht was op hulp vrouwen en kinderen, nog een aantal andere verenigingen zitting zoals het Burgerlijk Armbestuur, de diaconieën van de protestantse kerkgenootschappen, hulpkassen van de Heerlense mijnen en andere particuliere instellingen. De Armenraad hield een register bij van welke personen er door welke instelling geholpen werden. Aangesloten bij de Heerlense raad waren onder meer de gemeentes Hoensbroek, Brunssum, Merkelbeek, Voerendaal, Klimmen, Ubachsberg, Nuth en Schinnen. Tot 1920 wendden zich ongeveer 2000 personen tot de raad voor hulp. Overigens bleek de Heerlense Raad blijkens berichten in de landelijke pers goed te functioneren.

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de naam van de Raad in Sociale Raad Mijnstreek waarvan in 1947 117 instellingen deel uitmaakten. In 1965 trad de Algemene Bijstandswet (ABW) in werking en werd de Armenraad opgeheven.  De verantwoordelijkheid voor de hulpverlening aan burgers kwam nu bij de overheid te liggen. In het kader van de ABW is het zo geformuleerd dat het ontvangen van hulp geen recht is van burgers om geholpen te worden maar een plicht van gemeentes om waar nodig hulp te bieden. Misschien zit er in dit onderwerp nog een interessant artikel voor MijnStreek.


Hartelijk dank voor je verhaal Koos!

Deel dit artikel:

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email
Scroll naar boven
Ga naar de inhoud