Lezing werkgroepvergadering Land van Herle 3 april j.l. ‘De ramp op Staatsmijn Hendrik van 24 maart 1947

Anita Quaedackers

Anita Quaedackers

Anita is leraar Nederlands en cultuurwetenschapper en heeft ervaring als docent, onderzoeker, publicist en redacteur. Sinds meer dan tien jaar actief als werkgroep- en bestuurslid bij Het Land van Herle en als (eind)redacteur van MijnStreek .

Maandag 3 april was de maandelijkse werkgroepvergadering van de Historische Kring Het Land Herle. Werkgroeplid Sjaak Giezenaar hield een lezing over de grootste naoorlogse mijnramp in Zuid-Limburg: de ondergrondse brand en instorting op ruim 500 meter diepte op Staatsmijn Hendrik in Brunssum op maandag 24 maart 1947. Sjaak heeft deze als zoon van een lid van de reddingsbrigade van dichtbij meegemaakt.

Maandag 24 maart 1947

Staatsmijn Hendrik was de diepste (1058 m onder het maaiveld) en gevaarlijkste van de Limburgse staatsmijnen vanwege het mijngas en de vele ‘storingen’ breuken in de aardkorst). Op 24 maart 1947 loeiden in de ochtend de sirenes in Brunssum. Het vele volk bij de hoofdingang van de Hendrik ’s middags wees erop dat iets ernstigs aan de hand was. De leden van de reddingsbrigade waren inmiddels opgeroepen, hoorde Sjaak van zijn moeder toen hij thuiskwam.
Aan de hand van de achtergebleven penningen op het penningenbord – 13 in totaal – wist men wie er nog ondergronds waren.

Bovengrondse installaties van Staatsmijn Hendrik

De aanloop

Aan elke ramp gaan meerdere gebeurtenissen vooraf. Zo ook hier. Op de bewuste afdeling Q was de kolenwinning ruim een maand eerder gestaakt. Om extra lucht aan te voeren was een verbinding gemaakt met nabij gelegen steengang. In zo’n luchtgang mag de luchtsnelheid om veiligheidsredenen niet hoger zijn dan 18,5 km/h. In deze gang was de luchtsnelheid maar liefst 50 km/h. Dit zou dit een factor van groot belang blijken te zijn.

In de inactieve afdeling waren nog transportbanden, aangedreven door elektromotoren, operationeel waarmee ‘morskolen’, kolen die achtergebleven waren, werden afgevoerd. De aandrijfrollen hiervan waren met rubber bekleed om slippen te voorkomen waardoor brand zou kunnen ontstaan, wat in de praktijk regelmatig gebeurde. Er bestonden uitschakelmechanismen waarbij de elektriciteit automatisch werd uitgeschakeld werd bij calamiteiten, maar om financiële redenen waren die niet overal in gebruik. Wel hingen er door de mijn zelf ontwikkelde blustoestellen waarmee kleinere branden geblust konden worden. Voor grotere branden waren deze totaal ongeschikt. Een lader schepte de morskolen werden door een lader op de band. Hij moest ook voorkomen dat deze morskolen in het mechanisme van de transportband kwamen waardoor deze ging slippen en er brand kon ontstaan.

Ondergrondse transportband

Oorzaak van de brand

Op maandag 24 maart 1947 gingen 6 koempels in de oude pijler de morskolen op de band scheppen en de ondersteuning verwijderen en 3 andere zouden de verbinding naar een steengang verruimen. Allen bevonden zich in de uittrekkende luchtstroom achter de aandrijfmotor van de eerste band. Na het opscheppen van de morskolen ging de voorman naar de plek waar de banden werden ingeschakeld. Bij de 2e band stond nog iemand die de toevoer van kolen op die band moest regelen. In de loop van die ochtend zijn een aantal personen dit punt gepasseerd. Alles was toen nog in orde.

Om 11 uur merkte de lader de brand bij de transportband op. Hij zette deze wel nog stil maar maakte van schrik geen gebruik van de aanwezige brandblussers. Hij ging hulp inroepen van een ploeg koempels die 300 meter verderop bezig waren. Toen het eenmaal brandde, jaagde de grote hoeveelheid lucht en de grote snelheid waarmee deze door de gangen trok de brand aan. Als gevolg van onvolledige verbranding van de aanwezige materialen ontwikkelden zich grote hoeveelheden giftig CO (koolmonoxide). De mensen die hier rechtstreeks mee in aanraking kwamen, overleden allemaal heel vrijwel onmiddellijk. De koolmonoxide eiste ook zijn tol in de afdelingen waar deze doorheen trok: 31 personen moesten worden behandeld wegens CO-vergiftiging.

Reddingsbrigade in actie

De dagen erna

Tussen 25 en 30 maart borg de reddingsbrigade 6 slachtoffers. De meesten waren onder het vallend gesteende terechtgekomen. De overige werden in de dagen en weken erna geborgen. Het laatste slachtoffer haalde men op 29 april boven. De hele reddings- c.q. bergingsoperatie duurde 7 weken. Er waren in totaal 13 doden gevallen en 31 mensen ademden koolmonoxide in.

De afhandeling

Niet alleen de getroffen mijnwerkers waren slachtoffer van de ramp; ook de mensen eromheen. Deze verhalen zijn pas later en mondjesmaat naar buiten gekomen. Jaren later pas vertelden vrouwen en kinderen van omgekomen koempels hoe het hun vergaan is in de nasleep. Een van deze mensen was Helena V.-v.H. Zij hoorde op de ochtend van 24 maart ’47 de sirenes van de Hendrik loeien waar haar man op dat moment aan het werk was. Hoogzwanger van haar 7e kind wachtte ze de thuiskomst van haar man Hub af. Maar Hub kwam die dag niet thuis. ’s Avonds was er nog steeds geen bericht. De volgende morgen lag er een briefje in de gang dat onder de deur door was geschoven: “Uw man is overleden”.

Hub was een van de eersten die geborgen werd. Na de begrafenis kreeg het gezin nog een keer bezoek van een sociaal werkster van de mijn. Ze bracht een fles limonade voor het gezin mee. “U moet de lege fles wel bewaren. Ik moet die teruggeven want er zit statiegeld op”, zei ze erbij. Met fl. 36,03 per week moesten Helena en haar 7 kinderen rondkomen. Zonder de hulp van familie zou het gezin het niet gered hebben. En dit verhaal zal niet op zichzelf gestaan hebben.

Een aantal van de dodelijke slachtoffers van de ramp

Onderzoek na de ramp

Naderhand vond er een onderzoek plaats naar de oorzaken van de ramp en werd de schuldvraag gesteld. Zo’n onderzoek verliep in die tijd anders dan nu. Tegenwoordig zou een onafhankelijke instantie hiervoor  ingeschakeld worden. Oud-minister van Economische zaken ir. Frans Wijffels zou leiding geven aan dit onderzoek. Hij was opgeleid als mijnbouwkundige en voor zijn politieke carrière werkzaam voor Staatsmijn Hendrik. Hij concludeerde dat de brand aan de transportband de oorzaak van alle ellende was. Alle andere factoren liet men buiten beschouwing.

De bediener – die de ramp overleefde – van de transportband werd aangewezen als enige verantwoordelijke en veroordeeld tot een geldboete van fl. 300,-. Hij kon overigens weer ‘gewoon’ aan het werk bij de Hendrik. Door de schuld bij één man neer te leggen had Staatsmijnen zijn blazoen onbevlekt weten te houden en het imago van ‘Veiligste mijnen van Europa’ in stand kunnen houden. De bewuste bedieningsman heeft nooit eerherstel gekregen…

Hartelijk dank Sjaak voor dit indrukwekkende verhaal!

Deel dit artikel:

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email
Scroll naar boven
Ga naar de inhoud