Lezing: De Keurkeulse Mankamer te Heerlen als twistappel tussen Brabant en Keulen in de 16e tot 18e eeuw op 11 december jl.

Picture of Anita Quaedackers

Anita Quaedackers

Anita is leraar Nederlands en cultuurwetenschapper en heeft ervaring als docent, onderzoeker, publicist en redacteur. Sinds meer dan tien jaar actief als werkgroep- en bestuurslid bij Het Land van Herle en als (eind)redacteur van MijnStreek .

Op maandag 11 december vond de laatste werkgroepvergadering van het jaar van de leden van de Historische Kring Het Land Herle plaats. De spreker was prof. dr. Louis Berkvens die een interessante lezing hield over de Keurkeulse Mankamer in Heerlen. Meer bepaald besprak hij de regelmatig optredende onenigheid tussen de keurvorsten van Keulen en Staten van Brabant wat betreft de afhandeling van hoger beroepszaken van de Keurkeulse Mankamer.

De Keurkeulse Mankamer in Heerlen

De Keurkeulse Mankamer is waarschijnlijk kort na de schenking door Frederik van Hochstaden van zijn bezittingen aan aartsbisschop Koenraad van Hochstaden van Keulen in  1246 ingesteld.

De Mankamer had een aantal taken. Ze hield zich onder meer bezig met leenverheffing (aflegging van de eed van trouw aan de leenheer bij aanvaarding van het leengoed) en leenhulde (plechtige verklaring van de leenman de leenheer bij te staan in de gewapende strijd, de jaarlijkse betaling van een geldbedrag aan de leenheer en de belofte aanwezig te zijn op de vergaderingen van het leenhof) . De leenmannen zagen over en weer toe op een correcte gang van zaken. Daarnaast had de Mankamer een kadastrale functie: vastlegging van welke bezittingen en gronden tot welk leengoed behoren. Bovendien was er sprake van vrijwillige rechtspraak. Geschillen met betrekking tot de lenen werden door de Mankamer zowel in eerste aanleg als in hoger beroep behandeld. Dit gebeurde op vrijwillige basis omdat een onderlinge afwikkeling van geschillen in het belang van alle betrokkenen was. Hierover verderop meer.

De Mankamer op een fysieke locatie

In het bestaan van de Keurkeulse Mankamer zijn een aantal fasen te onderscheiden. Kort na de oprichting had de Mankamer nog geen vaste vergaderlocatie maar vonden de vergaderingen plaats op het leengoed waarop de desbetreffende kwestie betrekking had. De ‘stadhouder’, de gevolmachtigde vertegenwoordiger van de landheer, zat de vergaderingen voor. Ergens rond 1450 trad een institutionalisering van dit stadhouderschap op. Johan van Ubachsberg was de eerste permanente stadhouder die in 1467 een takenpakket toebedeeld kreeg van de landheer. Een van de taken van de leenstadhouder was het opstellen van akten naar aanleiding van de zaken die hij behandelde. In een nog latere fase kreeg de Mankamer een eigen zetel: het Manhuis in Heerlen.

Het Manhuis lag westelijk van hotel De Kroon (Bron Rijckheyt Heerlen)

In het Manhuis werd vergaderd en werden de opgestelde aktes bewaard. De werkzaamheden van de kamer hadden niet alleen betrekking op een zestigtal lenen (waarvan er zo’n twintig in de omgeving van Heerlen en de overige in het Land van Ter Heyden onder Horbach lagen) maar hadden ook betrekking op de splitlenen; lenen die van oorspronkelijke lenen waren afgescheiden. Het Manhuis, in de volksmond ‘’t Mannes’ genoemd, was een van de oudste huizen van Heerlen. Het lag aan de huidige Pancratiusstraat.

De Keurkeulse Mankamer als rechtbank en geschillen rondom hoger beroepszaken

Sinds de 12e eeuw beschikten de keurvorst/aartsbisschoppen van Keulen over leengoed in het Land van Valkenburg, langs de Worm en in het Land van Ter Heiden. Vanaf de vijftiende eeuw vormden de bezitters daarvan een aparte groep onder hun leenmannen. Deze leenmannen berechtten leenrechtelijke geschillen in eigen kring. Dit deden zij onder leiding van een stadhouder. Aanvankelijk was er sprake van ambulante rechtspraak. Omstreeks 1469 kwam daarin verandering en werd de rechtspraak geïnstitutionaliseerd. In 1518 werd de Keurkeulse Mankamer te Heerlen voor het eerst met zekerheid als reeds bestaande instelling in bronnen vermeld.

De kamer had zoals gezegd ook de functie van rechtbank voor geschillen die te maken hadden met de lenen. De kamer vergaderde op vaste tijden in het Manhuis onder voorzitterschap van  de stadhouder of diens plaatsvervanger, bijgestaan door twee leenmannen en een griffier.

Na 1548 was de positie van de Keurkeulse Mankamer sterk veranderd als gevolg van de staatkundige veranderingen in het gebied tussen Maas en Rijn. Met een beroep op hun soevereiniteitsrechten onderwierpen de bezitters van de Landen van Overmaze vonnissen van de Keurkeulse Mankamer voortaan aan hoger beroep op de Raad van Brabant te Brussel en nadien te ’s-Gravenhage in plaats van zich zoals eerder gebeurde hiervoor te richten aan de Keurvorsten van Keulen. Deze ontwikkeling leidde tot de nodige juridische geschillen en diplomatieke incidenten met de Keurvorsten van Keulen. Deze situatie duurde tot het einde van het Ancien Régime in 1795.

Voor wie meer wil weten

Over dit onderwerp verscheen van de hand van Prof. Berkvens in 2020: Het Leenrecht Vergadert…’ Een geschiedenis van de Keurkeulse Mankamer te Heerlen in de vroegmoderne periode (1469-1795) (Werken LGOG 26).
Dit boek biedt een overzicht van de geschiedenis en de organisatie van de Keurkeulse Mankamer en behandelt daarnaast aspecten van het formele en materiële leenrecht. Aan de hand van drie uitgewerkte voorbeelden wordt de praktijk van het vroegmoderne leenrecht inzichtelijk gemaakt.  ISBN: 9789071581212.

Deel dit artikel:

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email
Scroll naar boven
Ga naar de inhoud